Jurisprudentie
BJ7323
Datum uitspraak2009-08-26
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 09/1034
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 09/1034
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Schorsing exploitatievergunning en sluiting horeca-inrichting (danscafé) voor 3 maanden wegens vrees verstoring openbare orde en aantasting leefklimaat. Verzoek voorlopige voorziening afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1034
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[naam] h.o.d.n. Danscafé Area Sixzz, wonende te Dordrecht, verzoeker,
gemachtigde: mr. S.L.L. da Graça, werkzaam bij Koninklijke Horeca Nederland te Woerden,
tegen
de burgemeester van Dordrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. C.W.M. Berendsen en J.H. Boogaard, beide werkzaam bij het Juridisch Kenniscentrum Drechtsteden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 22 juli 2009 heeft verweerder verzoekers vergunning tot exploitatie van Danscafé Area Sixzz te Dordrecht geschorst en deze inrichting gesloten, beide met ingang van 25 juli 2009 tot 24 oktober 2009, 12.00 uur.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 7 augustus 2009 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van eveneens 7 augustus 2009 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 24 augustus 2009 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat verweerder nadere informatie dient te overleggen.
Verweerder heeft op 25 augustus 2009 de nadere informatie overgelegd en verzoeker heeft hierop op 26 augustus 2009 gereageerd. De voorzieningenrechter heeft hierna, na voorafgaande toestemming van partijen, het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.2. Ingevolge artikel 2.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Dordrecht (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren, behoudens het bepaalde in artikel 2.3.4, eerste lid, onder a.
Ingevolge artikel 2.3.8, tweede lid, aanhef en onder f, van de APV kan de burgemeester de vergunning schorsen, intrekken of wijzigen indien zich in of vanuit de inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting.
Ingevolge artikel 2.3.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV kan de burgemeester een inrichting – al dan niet voor een bepaalde duur – gesloten verklaren, indien de burgemeester oordeelt dat een van de in artikel 2.3.8, tweede lid, genoemde situaties waarin intrekking, schorsing of wijziging van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.
2.1.3. Bij besluit van 12 mei 2009 heeft verweerder samen met het college van burgemeester en wethouders, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft, het “Handhavingsbeleid horeca gemeente Dordrecht” vastgesteld (hierna: Handhavingsbeleid 2009). In dat besluit is bepaald dat dit beleid op 1 juni 2009 in werking zal treden.
In het Handhavingsbeleid 2009 (pagina 16, onder 7) is neergelegd dat de burgemeester ingeval van zeer ernstige incidenten (waaronder steekincidenten en grootschalige vechtpartijen) die zich een eerste keer voordoen, de inrichting tijdelijk sluit en de exploitatievergunning schorst voor drie maanden.
2.2. Het bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat op 30 mei 2009 zowel in Danscafé Area Sixzz als in de steeg waaraan dat danscafé ligt, tussen bezoekers grootschalige vechtpartijen hebben plaatsgevonden, waarbij met een mes is gestoken of gesneden en drie personen gewond zijn geraakt. Verweerder heeft op grond van rapportages van de politie en camerabeelden daarover het gebeuren gekwalificeerd als een zeer ernstig incident in de zin van zijn Handhavingsbeleid 2009, waardoor het geopend blijven van dit danscafé een gevaar voor de openbare orde en een bedreiging voor het woon- en leefklimaat van de omgeving vormt. Andere incidenten in en vanuit Danscafé Area Sixzz naast dat van 30 mei 2009 waarover de politie heeft gerapporteerd, dragen volgens verweerder aan dat oordeel bij. Er bestond daarom volgens verweerder bij afweging van de betrokken belangen aanleiding om verzoekers exploitatievergunning voor drie maanden te schorsen en de inrichting voor de duur van drie maanden te sluiten, om aldus onder meer de openbare orde en het woon- en leefklimaat ter plaatse te herstellen.
2.3. Standpunt verzoeker
Verzoeker is van opvatting dat verweerder bij de totstandkoming van het bestreden besluit onzorgvuldig heeft gehandeld, nu het verslag van het zienswijzegesprek niet voor het nemen van het besluit kon worden ingezien en de onder de politierapportages liggende processen-verbaal niet ter beschikking werden gesteld. Reeds daarom kan dat besluit volgens verzoeker niet in stand blijven. Verzoeker is voorts van opvatting dat verweerder zich bij het bestreden besluit niet mocht baseren op handhavingsbeleid dat ten tijde van het incident van 30 mei 2009 nog niet in werking was. Verzoeker wijst er in dat verband op dat verweerder bij vergelijkbare incidenten in andere horeca-inrichtingen minder verstrekkende maatregelen heeft genomen. Verzoeker is tevens van opvatting dat verweerder ten onrechte het incident van 28 juni 2009, dat heeft plaatsgevonden na de zienswijzeprocedure en betrekking heeft op een overtreding van de Opiumwet, heeft betrokken bij het bestreden besluit.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het personeel van Danscafé Area Sixzz op 30 mei 2009 conform het veiligheidsplan heeft gehandeld. De politie had volgens verzoeker na gewaarschuwd te zijn in de steeg paraat moeten staan om de vecht- en steekpartijen in de steeg te voorkomen. Van het beveiligingspersoneel van Danscafé Area Sixzz kan niet worden verwacht dat het de openbare orde in de steeg handhaaft.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat de vechtpartijen op 30 mei 2009 hun oorsprong hadden in Danscafé Area Sixzz. Verzoeker stelt zich voorts op het standpunt dat niet is gebleken dat de daders van de steekpartijen op 30 mei 2009 bezoekers waren van Danscafé Area Sixzz. Alleen de slachtoffers hadden de inrichting bezocht. Daarbij komt volgens verzoeker dat het slachtoffer snijwonden zou hebben, maar dat niet is komen vast te staan dat die wonden met het doel tot steken zijn toegebracht.
Voor zover verweerder het incident van 28 juni 2009 al bij het bestreden besluit mocht betrekken, wijst verzoeker erop dat de portier het bezit van XTC-pillen bij de betrokkene heeft geconstateerd. De portier heeft de betrokkene vervolgens aangehouden en overgedragen aan de politie. De verklaring van de betrokkene dat hij voorafgaand aan zijn aanhouding binnen was geweest in Danscafé Area Sixzz en daar enkele XTC-pillen had verkocht, is volgens verzoeker, gelet op de aanhouding door de portier, ongeloofwaardig.
Ten slotte betoogt verzoeker dat verweerder bij een deugdelijke belangenafweging niet tot de genomen maatregelen had kunnen besluiten. Verzoeker wijst in dat verband op het belang en de aard van de doelgroep en de ingrijpende financiële gevolgen van sluiting voor zijn inrichting.
2.4. Beoordeling door de voorzieningenrechter
2.4.1. Anders dan verzoeker in zijn reactie van 26 augustus 2009 heeft gesteld, ziet de voorzieningenrechter in de omstandigheid dat verweerder de gevraagde informatie om 12.18 uur heeft gefaxt in plaats van vóór 12.00 uur, geen grond voor het oordeel dat verweerder de gevraagde informatie te laat aan hem heeft doen toekomen. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat verzoeker zijn reactie te laat heeft ingediend. De voorzieningenrechter zal dan ook zowel de overgelegde nadere informatie van verweerder als de reactie van verzoeker bij haar oordeel betrekken.
2.4.2. Het betoog van verzoeker dat verweerder bij de totstandkoming van het bestreden besluit dusdanig onzorgvuldig jegens verzoeker heeft gehandeld dat reeds daarom dat besluit in rechte geen stand kan houden, treft geen doel. Weliswaar heeft verzoeker, doordat verweerder het verslag van het gesprek over de ingediende zienswijzen zonder zijn goedkeuring heeft vastgesteld, niet kunnen controleren of hetgeen daarin is opgenomen juist is weergegeven. Er bestaat echter geen wettelijke verplichting tot het geven van een dergelijke reactie en verzoeker kan zonodig feitelijke onjuistheden in dat verslag die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, in bezwaar aan de orde stellen. Het gebrek dat verweerder de processen-verbaal die aan het politierapport van 10 juni 2009 ten grondslag lagen niet voorafgaand aan het bestreden besluit aan verzoeker ter beschikking heeft gesteld, is inmiddels op 25 augustus 2009 hersteld. Dat verzoeker, zoals hij stelt in zijn reactie van 26 augustus 2009, slechts kort de tijd heeft gekregen om zijn bezwaargronden aan de hand hiervan aan te vullen, is mede gelegen in de aard van de procedure betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Alles overziende ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verzoeker door verweerders handelwijzen in zijn belangen is geschaad.
2.4.3. Het Handhavingsbeleid 2009 van verweerder is op 1 juni 2009 in werking getreden. Ten tijde van bekendmaken van het voornemen (op 19 juni 2009) en het bestreden besluit (op 22 juli 2009) was dan ook het Handhavingsbeleid 2009 geldend beleid.
Verzoeker betoogt dat verweerder in redelijkheid in het bestreden besluit niet een beleidsregel mocht toepassen die ten tijde van het gebeuren op 30 mei 2009 nog niet in werking was. Voor zover verzoekers betoog ertoe strekt dat hij in redelijkheid met dit beleid niet bekend was en zijn gedrag daarop niet heeft kunnen afstemmen, faalt het. Ter zitting heeft verweerder onweersproken verklaard dat nadat het Handhavingsbeleid 2009 op 26 mei 2009 werd vastgesteld, het beleid op 27 mei 2009 is gepubliceerd en ter inzage is gelegd. Het beleid werd dus voorafgaand aan 30 mei 2009 bekend gemaakt. Voor zover verzoekers betoog ertoe strekt dat verweerders beleid voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Handhavingsbeleid 2009 per 1 juni 2009 minder streng was en hij op grond daarvan voor een minder ingrijpende maatregel in aanmerking kwam, faalt dat betoog eveneens. De voorzieningenrechter heeft onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder met de inwerkingtreding van het Handhavingsbeleid 2009 per 1 juni 2009 zwaardere maatregelen is gaan nemen ten aanzien van horeca inrichtingen bij verstoringen van de openbare orde en dat dat zijn neerslag heeft gekregen in het bestreden besluit.
Over verzoekers betoog dat verweerder in gelijke gevallen in afwijking van zijn beleid dan wel vaste gedragslijn minder zware maatregelen heeft opgelegd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoeker heeft in zijn zienswijze gewezen op twee volgens hem gelijke incidenten, te weten schietincidenten in of nabij de horeca-inrichtingen [naam] en [naam 2], waarna verweerder die inrichtingen voor twee weken heeft gesloten. Verweerder heeft in het bestreden besluit die zienswijze weerlegd door te overwegen dat deze incidenten niet gelijk zijn aan het gebeuren op 30 mei 2009. Ter zitting heeft verweerder echter verklaard dat standpunt niet te kunnen toelichten, omdat hij niet bekend is met de omstandigheden waaronder [naam] en [naam 2] door hem zijn gesloten. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat op dit punt verweerder verzoekers zienswijze op onzorgvuldige wijze heeft weerlegd en dat aan het bestreden besluit in zoverre een motiveringsgebrek kleeft. Niet is echter uitgesloten dat verweerder in bezwaar alsnog zijn standpunt dat het niet om gelijke gevallen gaat, kan motiveren. De voorzieningenrechter ziet dan ook in dit motiveringsgebrek onvoldoende grond om, bij afweging van de betrokken belangen, het bestreden besluit te schorsen.
2.4.4. De voorzieningenrechter begrijpt, mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting, verweerders standpunt in het bestreden besluit aldus, dat het gebeuren op 30 mei 2009 een zeer ernstig incident is dat op zichzelf de genomen maatregelen rechtvaardigde en dat de overigens genoemde incidenten maken dat er geen aanleiding was om het incident van 30 mei 2009 als uitzonderlijk en eenmalig te kwalificeren, in welk geval mogelijk een afwijking van het Handhavingsbeleid 2009 op zijn plaats was geweest.
Gelet op deze door verweerder voorgestane constellatie van incidenten, valt niet in te zien dat verweerder het incident van 28 juni 2009 niet bij het bestreden besluit mocht betrekken. Het verhandelen van XTC in horeca-inrichtingen, waar het bij dit incident om gaat, betreft handelen dat onder meer kan worden gekwalificeerd als verstoring van de openbare orde. Dat verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een sluitingsbevoegdheid heeft ingeval van overtredingen van die wet in horeca-inrichtingen, laat onverlet dat verweerder het incident van 28 juni 2009 bij zijn beoordeling van de vraag of hier de openbare orde in het geding is, mocht betrekken en de sluiting in dit geval mocht baseren op artikel 2.3.9. van de APV. Uit het voorgaande volgt immers dat de grondslag voor de betrokken maatregelen in dit geval het incident van 30 mei 2009 is en niet dat van 28 juni 2009.
2.4.5. Over de feiten van het gebeuren op 30 mei 2009 overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verzoeker heeft in de avond en nacht van 29 op 30 mei 2009 een R&B-feest georganiseerd, gericht op Antilliaanse jongeren. Partijen zijn het erover eens dat dit feest vanwege zijn omvang en het te trekken publiek op voorhand risico’s met zich bracht voor verstoringen van de openbare orde. De politie stelt zich in haar rapport van 10 juni 2009 op het standpunt dat met verzoeker de afspraak is gemaakt dat zij tevoren op de hoogte wordt gesteld van risico-feesten en dat verzoeker haar tevoren van dit feest niet op de hoogte heeft gesteld. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker in dat verband heeft verklaard, geen aanleiding dat standpunt van de politie te betwijfelen.
Blijkens de processen-verbaal hebben op 30 mei 2009 om 3.30 uur de beveiligers van Danscafé Area Sixzz de politie gebeld met het verzoek bij beëindiging van het feest om 5.00 uur te komen assisteren. Blijkens de processen-verbaal heeft vervolgens om 5.00 uur de bedrijfsleider opnieuw de politie gebeld met de mededeling dat de situatie bij beëindiging van het feest uit de hand liep. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van hetgeen over het gebeurde rond 5.00 uur op 30 mei 2009 is verklaard, als voldoende vaststaand mag worden aangenomen dat bij het beëindigen van het feest ruzies zijn ontstaan tussen bezoekers van Danscafé Area Sixzz, die hebben geresulteerd in vechtpartijen in de garderobe van de inrichting en in de steeg voor de deur van de inrichting. Blijkens de processen-verbaal zijn bij de vechtpartijen in de steeg voor de deur van de inrichting tussen bezoekers van Danscafé Area Sixzz drie personen dusdanig gewond geraakt dat zij zich daarvoor in het ziekenhuis onder behandeling hebben moeten stellen. Ten minste een van deze personen is opzettelijk met een mes gestoken. Zijn betoog dat de vechtenden dan wel degenen die de verwondingen hebben toegebracht geen bezoekers van Danscafé Area Sixzz waren, heeft verzoeker op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt en is, gezien de gang van zaken rondom de beëindiging van het feest in Danscafé Area Sixzz en de omstandigheid dat de inrichting op dat moment als enige nog geopend was in de directe nabijheid van de steeg, niet geloofwaardig. Daarnaast blijkt uit de processen-verbaal dat een politieagent ten tijde van de vechtpartijen op 10 meter afstand van de deur van Danscafé Area Sixzz een patroonhouder van een vuurwapen met 17 patronen heeft aangetroffen. Tevens zijn bloedsporen in de steeg aangetroffen.
Uit de over het gebeuren opgemaakte politierapporten in samenhang met de processen-verbaal komt naar voren dat de situatie op 30 mei 2009 omstreeks 5.00 uur in de steeg voor de deur van Danscafé Area Sixzz dermate dreigend was, nu na de beëindiging van het feest 100 tot 150 bezoekers verzameld bleven in de steeg die zich agressief naar de beveiligers van
de inrichting en de politie opstelden, dat de politie heeft besloten op linie met vesten aan de steeg tot aan de Statenplaats schoon te vegen om de openbare orde weer te herstellen.
2.4.6. Aan de orde is de vraag of verweerder op grond van de onder 2.4.5. weergegeven feiten mocht concluderen dat de vrees werd gewettigd dat het geopend blijven van Danscafé Area Sixzz gevaar opleverde voor de openbare orde en een bedreiging vormde voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting.
Gelet op de bewoordingen van artikel 2.3.8, tweede lid, aanhef en onder f, van de APV en artikel 2.3.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV zijn de bevoegdheden van verweerder om een exploitatievergunning in te trekken en de sluiting van een horeca-inrichting te bevelen, discretionair van aard. De voorzieningenrechter dient daarom de door verweerder getrokken conclusie over de onder 2.4.5. weergegeven feiten terughoudend toetsen. Met inachtneming van die terughoudende toets, beantwoordt de voorzieningenrechter de thans aan de orde zijnde vraag bevestigend. Verweerder mocht voor die conclusie volstaan met de vaststelling dat er een direct causaal verband valt aan te wijzen tussen de activiteiten van Danscafé Area Sixzz en de beschreven ordeverstoringen op 30 mei 2009. In dat verband acht de voorzieningenrechter mede van belang dat verzoeker op 30 mei 2009 een risicofeest in zijn inrichting heeft georganiseerd zonder, in afwijking van de gemaakte afspraken, de politie daarvan tijdig in kennis te stellen en in weerwil van een eerdere waarschuwing door verweerder voor de gevolgen voor de openbare orde van dit soort feesten. Anders dan verzoeker meent, behoefde verweerder om tot die conclusie te kunnen komen niet daarnaast aannemelijk te maken dat verzoeker het in zijn macht had om de verstoringen van de openbare orde die zich op 30 mei 2009 in de steeg voor de deur van Area Sixzz voordeden, feitelijk ongedaan te maken dan wel dat verzoeker tijdens die ordeverstoringen is tekortgeschoten. Evenmin behoefde verweerder om tot die conclusie te kunnen komen verzoekers betoog dat de politie is tekortgeschoten bij het voorkomen van de ordeverstoringen op 30 mei 2009, te weerleggen.
2.4.7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kon verweerder het gebeuren op 30 mei 2009 kwalificeren als een zeer ernstig incident als bedoeld in zijn Handhavingsbeleid 2009. Het Handhavingsbeleid 2009 schrijft in geval van een dergelijk incident de ten aanzien van verzoekers inrichting genomen maatregelen voor. Voor verweerder bestond in redelijkheid geen aanleiding tot het nemen van minder ingrijpende maatregelen, gelet op overige incidenten die zich hadden voorgedaan. Blijkens de politierapportage van 10 juni 2009 blijkt van diverse andere verstoringen van de openbare orde in relatie tot Danscafé Area Sixzz. De voorzieningenrechter acht in dat verband van belang dat eerder een grootschalige vechtpartij van Antilliaanse jongeren ontstond in Danscafé Area Sixzz tijdens een R&B-feest die zich verplaatste naar de steeg en waar eveneens de openbare orde slechts kon worden hersteld na een grootschalig politieoptreden in de steeg. Ook de overige omstandigheden van het geval behoefden verweerder geen aanleiding te geven om tot minder ingrijpende maatregelen te besluiten.
2.4.8. Uit het voorgaande volgt dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Na afweging van de betrokken belangen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 26 augustus 2009